Vierdaagseverdriet

Vierdaagseverdriet – een kort verhaal

Rudy Dek – 2011

 

I

 

Na jaren en jaren van kranten en tijdschriften verzamelen en die met allerlei grootse voornemens in een doos te hebben opgeborgen besloot Rogier Hoofs dat het er nu maar eens van moest komen: al die reportages en interviews ging hij uitknippen en daarna zorgvuldig onderbrengen in een plakboek. Een echte zaterdagmiddag-klus.

         Het zou een hoogwaardig document worden van een van de meest bijzondere ondernemingen op aarde: de Vierdaagse. Of beter gezegd, zijn Vierdaagse. Over en door elkaar lagen de kranten, op tafel, over de vloer. Honderden. Iedereen had voor hem gespaard, vrienden en kennissen, zelfs kennissen van kennissen. Als het dan zover was, zou er dan op zijn begrafenis iemand zijn die er uit dit document wilde voorlezen? Voor een gevallen wandelaar.

         Nog voor het middaguur kwam het knippen en ordenen op gang. Voor elk jaar onderhield Rogier een apart stapeltje. Intussen vroeg hij zich af waarom hij zo vaak aan zijn eigen dood moest denken. Deden andere mensen dat ook? Was het iets wat je met elkaar gemeen had, maar waarover je desondanks nooit sprak?

         Bij sommige knipsels bleef hij een tijdje naar de foto kijken, zoals die ene uit de Gelderlander uit 2008 met daarop een merkwaardige man met oranje petje en een blauw T-shirt. De man
leek een hoog tempo aan te houden, maar dat was nog niet zo merkwaardig, want er waren wel meer wandelaars die dachten dat de Vierdaagse een wedstrijd was. Nee, het curieuze was dat hij tegen de stroom in liep. Rogier moest erom lachen. Welke gek ging er nu tegen een massa van vijfenveertig-duizend in? Misschien iets verloren. Of bij een EHBO-post zijn deelnemerskaart laten liggen. Rogier bekeek de foto nog een poosje en complimenteerde de fotograaf met zijn geweldige vondst. Na nog een blik legde Rogier het artikel op de stapel van 2008.

         Deze klus kwam nooit af, verzuchtte hij een uur later. Vanaf 1994 had hij kranten en tijdschriften. Drie dozen vol. Hij kreeg zere vingers van het knippen en bovendien zag hij wel dat hij aan één
plakboek niet genoeg zou hebben. Wat was dit ook voor een autistische drang? Was hij wel goed wijs? Hij keek naar de nog niet aangeroerde dozen, maar ja, als hij er over veertig jaar niet meer was en ze zouden zijn huis moeten leeghalen, dan wilde hij niet dat het een troep was. Dat ze zouden zeggen dat die gevierde Vierdaagseloper wel een leuke kerel was, maar compleet verrommeld. Toen hij opstond om de lijm te halen, viel zijn oog op een foto uit De Telegraaf. ‘Verdomd,’ zei Rogier. Daar is die zelfde kerel weer. Oranje petje, blauw T-shirt. Wat een grappig toeval. Rogier nam de foto op en bekeek hem van dichtbij. Over een smal modderpaadje langs de weg, terwijl de meute links aan hem voorbijtrok, sjokte de man in tegengestelde richting. ‘Zeg me, meneertje,’ fluisterde Rogier, ‘wat ben jij in godsnaam aan het doen? Waarom ga je de andere kant op?’ Maar vreemder nog dan dit verzet tegen de regels en het toeval van de vondst was dat deze foto niet van 2008 maar van 2009 was.

 

II

 

Rogier hield de beide foto’s naast elkaar. De ene uit een krant van 2008 en de ander uit een krant van 2009. Het was onmiskenbaar dezelfde man. Rogier zag het gezicht. De blik was trouwens niet die van een Vierdaagseloper, maar eerder die van iemand met grote zorgen. De Telegraaf moest een fout hebben gemaakt door een oude foto te gebruiken. Misschien was het ook wel gemakzucht, want voor een aardige persfoto legde je tegenwoordig veel geld neer.

         Rogier bereidde een lunch, masseerde zijn vingers en zoog zichzelf moed in voor de volgende doos met kranten. Nu of nooit, zei hij en hij nam de schaar. Al bladerend en knippend dacht hij weer aan de man met het oranje petje. Zou hij voorkomen op de uitzendingen van TV Gelderland? Dat zou grappig zijn. Rogier had elk jaar alle uitzendingen over de Vierdaagse opgenomen en op een schijfje gezet. Om al die schijfjes te bekijken zou hij wel een dag of wat kwijt zijn, terwijl hij nog een behoorlijke stapel kranten voor de boeg had.

         Hij at zijn bord leeg en tuurde af en toe naar zijn verzameling dvd’s. Toen stond hij op en schoof een schijfje in de speler, verhoogde de afspeelsnelheid en staarde naar het beeld. Hij vond de man niet. Dat zou ook wel heel toevallig geweest zijn. Toch wilde hij weten wie deze man was. Er ging iets onaangenaams vanuit.

         Hij nam de Gelderlander en zocht naar de naam van de fotograaf: Gerben Steenstra. Die kende hij. Steenstra was de belangrijkste fotograaf van de stad – en dat voor iemand die in Arnhem was geboren en getogen. Velen noemden hem dan ook graag Steenstraat. Gerben had Rogier talloze malen uitgebreid gefotografeerd en daarom, toen Rogier hem opbelde, was er niet veel uitleg nodig. Rogier vroeg: ‘Gerben, ken jij een kerel die in 2008 de Vierdaagse tegen de stroom in liep?’

         ‘Pardon?’

         Rogier vertelde wat hij had gevonden. Het was op zich niet belangrijk, maar toch, sinds Rogier in de stad wat amateurspeurwerk verrichtte, leek zijn nieuwsgierigheid onverzadigbaar. Het verhaal zei Steenstra niets, maar hij kwam wel even langs. Had Rogier bier koud staan? Terwijl Gerben aan de andere kant van de lijn over een oud voorval uit de Vierdaagse begon, verwisselde Rogier een dvd’tje en bekeek op z’n knieën een volgende reeks uitzendingen. Gerben praatte maar door, had doorgaans ook geen aandachtig publiek nodig om aan de praat te blijven, en verdomd, na een minuut of vijftien zag Rogier de zelfde man door het beeld gaan. Het was maar even, ergens ver weg. En hij liep weer – of nog steeds – tegen de stroom in. Liep die gek werkelijk in 2008 de hele Vierdaagse in omgekeerde richting? Rogier spoelde terug en zette het beeld vast. Het was inderdaad de man met het oranje petje en blauwe T-shirt.

         Toen zag Rogier een schijfje naast zich liggen met daarop het jaar 2008. ‘Ho!’ riep hij. ‘Hoe kan dit?’ Had hij nu dezelfde fout gemaakt als De Telegraaf? Hij drukte op de knop om de dvd-lade te openen. Hij nam het schijfje en terwijl Gerben aan een nieuw verhaal begon, kon Rogier zijn ogen niet geloven: de opnames dateerden van 2010.

 

III

 

Rogier begon wild door de kranten en tijdschriften te zoeken. De losgerukte bladzijden vlogen alle kanten op. Uiteindelijk vond hij nog twee foto’s van de man met het oranje petje en het blauwe T-shirt. Zonder dat iemand het ooit had opgemerkt liep de man in 2008, 2009 en 2010 de Vierdaagse in tegengestelde richting. Weer moest Rogier lachen, maar het gebrek aan verklaring bracht hem terug in zijn verbazing. Was dit een protest tegen de organisatie? Was de man uitgeloot en toonde hij zo zijn verontwaardiging?

         Niet veel later stond Gerben Steenstra voor de deur. Hij had een laptop meegebracht en terwijl hij vroeg of Rogier al een nieuwe vriendin had, liep hij door tot in de keuken en trok een flesje bier uit de koelkast. ‘Jij ook?’ vroeg hij. Met het flesje aan de mond bleef hij in de deuropening staan. Na een luide boer en de opmerking dat hij al uren aan een biertje toe was, begon hij een verhaal over hoe mensen zonder partner in eenzaamheid doodgaan. ‘Hou even op,’ zei Rogier. ‘Je moet echt iemand in huis halen, voordat het te laat is,’ zei Gerben. ‘Niet alleen voor de wip, maar ook voor je oude dag, of als je ziek
bent.’ Daarna ging hij op de bank zitten en opende zijn laptop. ‘Ik heb alle foto’s van de afgelopen tien jaar bij me. Heb je tot morgenavond?’ Hij dronk zijn flesje leeg.

         Rogier hoopte via de foto’s een aanknopingspunt te vinden. Hij wilde koste wat het kost weten wie de man was en waarom hij in tegengestelde richting de Vierdaagse liep. Dit was nog nooit vertoond.

         ‘Is hier sprake van misdaad, denkt u, meneer de detective?’ grijnsde Gerben. Hij schoof de laptop op Rogiers schoot en stond op. ‘Als je het niet erg vindt, pak ik nog een biertje. Jij ook?’

         Rogier dwaalde door Gerbens foto’s van 2008. Eindeloze reeksen met wandelaars, maar geen spoor van de man met het oranje petje. Terwijl Gerben een derde flesje opende, begon Rogier aan de reeks van 2009 en uiteindelijk, daar was hij weer: de man met het oranje petje. Hij stond langs de kant van de weg te praten met een andere wandelaar, iemand in een wit shirt, en had er beide armen bij
opgeheven, alsof hij zich overgaf aan wanhoop. Gerben kwam naast Rogier zitten, kneep zijn ogen samen en tuurde naar de foto. Ondanks de alcohol leek hij meer te zien dan Rogier. Al na enkele ogenblikken tikte hij met een vinger op de rug van de man in het witte shirt. ‘Daar,’ zei hij. ‘Dat lijkt iets,’ en hij probeerde in te zoomen. Het beeld vervaagde, maar met een aantal driftige bewegingen over het toetsenbord werd het weer scherp. Op het shirt van de andere man stond een internetadres: www.echtewandelaars.nl, een winkel voor allerlei hebbedingetjes van de Vierdaagse, hier ergens in de stad. ‘Leve internet,’ zei Gerben blij. Hij mailde onmiddellijk de foto naar het adres, deed er Rogiers telefoonnummer bij en verzocht de lezer direct te bellen als iemand de man met het oranje petje dacht te kennen. Binnen vijf minuten ging de telefoon.

 

IV

 

Rogier nam de telefoon op. Het was inderdaad de eigenaar van de Vierdaagsehebbedingetjeswinkel en hij had zojuist de foto bekeken. ‘Ja, die man ken ik wel. Dat is een klant van me, Johan Suvrijn.’ Rogier legde uit hoe hij de man op het spoor was gekomen en vroeg de winkelier wat hij over deze Johan Suvrijn wist. ‘Hij woont in Millingen, geloof ik. Elk jaar bestelt hij iets ludieks om na afloop van de Vierdaagse aan zijn geliefde te geven, al heeft hij dit jaar nog geen bestelling gedaan. Jammer, want hij heeft er veel geld voor over… Loopt hij de Vierdaagse in tegengestelde richting, zei u dat? Nee, dat is me nooit opgevallen. Weet u het zeker? Zo dom is hij anders niet, hoor. Hij is arts.’

         Rogier bedankte de winkelier en verbrak de verbinding. In de tussentijd had Gerben een vierde biertje opengemaakt en nog twee foto’s van Suvrijn gevonden. Gerben hield Rogier de laptop voor en Rogier zag dat Suvrijn weer ergens stond te praten, met iemand die nog in zijn auto zat en daardoor nauwelijks was te zien. De tweede foto leek kort daarna te zijn gemaakt. Weer, of nog steeds, stond Suvrijn naast een auto met de chauffeur te praten. Het was dezelfde auto, een donkerblauwe Volvo, maar op een andere plek. ‘Je hoeft niet langer te zoeken,’ zei Rogier. ‘We weten wie hij is. Ik ga hem bellen.’

         ‘Denk je dat hij jou alles uitlegt?’

         ‘Ik waag het er gewoon op.’ Via internet zag Rogier dat Suvrijn in Millingen geen praktijk aan huis had, maar was gevestigd in een zorgcentrum. Toen hij dat nummer belde, vertelde een ingesproken bericht dat dokter De Vries weekenddienst had. Er volgde een keuzemenu, maar Rogier hing al weer op. Had Suvrijn geen privénummer? Vast wel, maar dat was natuurlijk geen openbaar nummer. Hoe groot was Millingen? vroeg hij zich toen af. Iedereen weet toch waar de dokter woont, en hij besloot het plaatselijke café te bellen. En als ze het daar niet wisten, dan belde hij de kapper, of de fietsenmaker. Desnoods meneer pastoor.

         Het café nam op. Rogier zei dat hij een oude studievriend van dokter Suvrijn was en dat hij hem wilde verrassen met een onverwacht bezoek. ‘Weet u ook waar hij woont?’

         De caféhouder aarzelde. ‘U kunt beter eerst Arend Wolfs bellen,’ zei hij. ‘Dat is zijn beste vriend.’ Rogier kreeg het nummer en nadat de caféhouder had opgehangen, toetste Rogier dat in.

         Arend Wolfs was een vriendelijke man. ‘Het gaat al enkele jaren niet zo goed met Johan,’ vertelde hij op zorgelijke toon.

         ‘Waar is hij?’

         ‘In zijn isolement, vrees ik. In de buurt van Maurik heeft hij een luxe stacaravan aan het water, maar hij wil er absoluut niet gestoord worden. In eenzaamheid probeert hij zichzelf terug te vinden, meneer Hoofs. Zo heet dat.’

         ‘Al enkele jaren, zegt u?’

         ‘Het is gekomen door Aagje. Ze is in 2008 bij hem weggelopen. Hij denkt dat ze in het buitenland zit, maar niemand weet precies waar. Zelfs de politie niet.’

         ‘Wat verdrietig.’

         Het is onbegrijpelijk. Het was zo’n aardige vrouw. Zo energiek. Ze liep elk jaar de Vierdaagse. Ze zou niet eens zonder kunnen, zegt Johan en dan zo…’

         ‘Ze liep altijd de Vierdaagse?’

         ‘Altijd, meneer. Altijd.’

         Een verklaring kwam in zicht.

 

 V

 

Het was niets meer dan een treurige liefdesgeschiedenis.

         Rogier was blij met de informatie van Arend Wolfs, bedankte de man en besefte dat hij terug kon naar zijn kranten.

         ‘Ik kan Johan wel proberen te bellen, meneer Hoofs,’ stelde Wolfs voor, maar Rogier zei dat hij nog wel eens langskwam.

         ‘Hé, Rogier?’ Gerben leunde in de deuropening van de keuken. ‘Je hebt niet veel bier meer, hoor. Dit is je laatste. Wil jij hem, of zal ik hem maar opmaken?’

         ‘Hij zocht haar, Gerben. Hij zocht zijn Aagje.’

         ‘Wablief?’

         Rogier sprak alsof hij een spreekbeurt hield. ‘Suvrijn liep de Vierdaagse in tegengestelde richting, in de hoop zo zijn Aagje ergens tegen te komen. Ze is er in 2008 vandoor gegaan, maar omdat ze een
fanatiek Vierdaagseloopster was en hij ervan overtuigd is dat ze die nooit zal overslaan, zoekt hij haar daar, de stumper. En weet je, bij die hebbedingenwinkel kocht hij natuurlijk een bijzonder cadeautje, want als hij haar dan vond en op zijn knieën ging, moest hij haar natuurlijk ook iets geven. Snap je wel? Deze arme dokter wil zijn geliefde terug. Dat is alles.’

         Gerben moest zich aan de deurpost staande houden. ‘Ik ga… Rogier, ik ga even een boodschap… Je bier is… is helemaal op.’

         ‘Dit is een prachtig verhaal, Gerben. Ik denk dat de Gelderlander dit wel wil optekenen. Misschien kunnen ze ook een oproep doen. Die man moet toch geholpen worden, of niet soms?’

         ‘Kijk nog even,’ zei Gerben en hij wees naar zijn laptop. ‘Voorbij die blote tieten…’ Gerben leek wartaal uit te slaan. Met grote, wankele stappen verplaatste hij zich naar de gang. ‘Toe, kijk nog even, joh…’ Even later sloeg de voordeur met een enorme knal dicht.

         Rogier wilde het telefoonnummer van de Gelderlander opzoeken, maar zag de laptop van Gerben, liep ernaartoe en kwam oog in oog met een drietal halfontblote dames. Aardige foto. Vooral mooi
belicht. Maar wat zei Gerben ook al weer? Voorbij de blote tieten? Rogier drukte op een toets. Nog een foto van deze meisjes. De foto´s kwamen uit de map van 2010, een map die hij niet helemaal had doorlopen. Kort voorbij de halfontblote dames trof hij nog foto van Suvrijn – naast de donkerblauwe Volvo. O ja, die auto was er ook nog. Suvrijn leek boos op de chauffeur, had een vuist opgestoken.

         Rogier klikte terug naar de foto’s met de meisjes en hoewel hij graag nog even had gekeken, dwong iets hem terug te keren. In tegenstelling tot de andere foto’s was op deze foto het kenteken van
de Volvo te zien. Wilde Gerben dat zeggen? Het viel te proberen, dacht Rogier en hij belde de politie. Hij had wel vaker de politie gevraagd een kenteken na te trekken. Hij zei dan dat hij parkeerschade had gemaakt en zelf de boel wilde oplossen. Daar werkte de politie graag aan mee. Scheelde haar weer tijd.

         ‘Meneer,’ zei de politiebeambte, ‘als u parkeerschade hebt veroorzaakt, dan hebt u geen geluk. Deze auto is van de politie zelf.’

         ‘Wat?’ Rogier moest een voet verplaatsen om niet om te vallen. ‘Van de politie zelf? Weet u het zeker?’ Terwijl Rogier aan een rondgang om de sofa begon, drong het tot hem door. Het zat anders. Heel anders. Suvrijn was inderdaad niet dom.

 

VI

 

Als Rogier diep in gedachten was, liep hij tientallen rondjes om de sofa zonder te beseffen hoe de tijd verstreek. Om vijf uur precies bleef hij ineens staan. Hij moest ingrijpen, zei hij tegen zichzelf. Maar hij had geen enkel bewijs. Maakte niet uit. Of toch wel?

         Op dat moment werd er aangebeld. Gerben zeker, terug van zijn strooptocht door de slijterij. Rogier slofte via de vestibule naar de voordeur en trok die open. Op de stoep stond een man in een chique leren jas. Op de een of andere manier kwam hij Rogier bekend voor.

         ‘U was naar mij op zoek?’ vroeg de man.

         ‘Ik?’

         ‘Ja, u.’

         ‘Wie bent u dan?’

         ‘Dat weet u wel.’ De man kwam dichterbij.

         ‘Johan Suvrijn,’ viel het uit Rogiers mond.

         ‘Arend Wolfs belde me en zei…’ De man liep langs Rogier het huis in. In de hal bleef hij staan. Zijn handen op zijn heupen. ‘U hebt zich voorgedaan als iemand die mij zoekt, niet waar? Maar hoe kent ene Rogier Hoofs uit Nijmegen mij en waarom stelt hij vragen over mijn vrouw?’ Suvrijn kneep zijn ogen samen.

         ‘Wolfs begon over Aagje,’ zei Rogier. ‘En bij nader inzien, maak ik me ernstig zorgen om haar.’

         ‘Om Aagje? U kent haar?’

         ‘Maakt u zich geen zorgen om Aagje?’

         Na een schichtige blik om zich heen forceerde Suvrijn een lachje. Daarna liep hij de huiskamer in. ‘Sorry, dat ik zo kom binnenvallen. Normaal doe ik zo niet… Ik hoorde dat u een privédetective bent en…’

         ‘Waar is Aagje?’

         Suvrijn draaide zich om naar Rogier. Hij was al drie jaar op zoek, vertelde hij, en hoopte dat Rogier hem het antwoord op die vraag kon geven. Daarom was hij gekomen en daarom gedroeg hij zich ook wat lomp. ‘Mijn excuses daarvoor, maar na al die jaren…’

         ‘De politie vraagt zich ook al jaren af waar Aagje is,’ zei Rogier. ‘Ze hebben een donkerbruin vermoeden, dat weet je, en daarom…’ Rogier hoorde zijn woorden. Overmoed had het van de tact gewonnen.

         De arts uit Millingen keek Rogier onbewogen aan. Toen kwam hij een paar passen naderbij. Vlak voor Rogier hield hij in. Een minuut gebeurde er niets, twee mannen die tegenover elkaar stonden
en afwachtten. Toen voelde Rogier een nijdige pijn in zijn buik. Hij wankelde, stapte achteruit en zag de injectiespuit in handen van Suvrijn.

         ‘Rustig maar, jongen,’ hoorde Rogier hem zeggen. ‘Niets aan de hand.’

         De wereld draaide geluidloos om Rogier heen. Sneller en sneller, waardoor het leek of de kleuren vervaagden. Hij zocht om zich heen naar steun, maar vond niets en viel tegen de bank. Hij zag de arts, die kwam naast hem, hurkte en zei: ‘Kom maar, jongen. Kom, we gaan ergens anders uitrusten.’

         Rogier wilde zich verzetten, maar zijn armen en benen leken van zijn romp gesneden. Ze hingen er nog wel aan, zag hij, maar ze waren niet te besturen. Ze waren van die arts uit Millingen.

         Suvrijn ondersteunde Rogier en samen liepen ze naar de buitendeur. ‘Maak je vandaag een keer geen zorgen om andere mensen, jongen. Je gaat heerlijk op reis.’

 

VII

 

Rogier herinnerde zich dat hij door Suvrijn naar de buitendeur werd geloodst. Hij wist ook nog hoe de deur openging, dat het regende en dat Suvrijn tegen iemand zei dat de heer Hoofs weer eens zo verschrikkelijk dronken was. Niet lang daarna, toen hij in een auto werd geduwd, was er een harde klap. Op Rogiers hoofd.

         Nog maar een paar tellen geleden waren zijn ogen weer opengegaan. Even was hij bang geweest naast het lijk van Aagje wakker te zijn geworden, ergens onder een stacaravan in Maurik, maar hij was thuis, lag op de bank in zijn huiskamer en aan het voeteneind zat Gerben. Met een flesje bier. Met dat flesje wees Gerben een willekeurige kant op. ‘Hij wilde je meenemen,’ begon hij. ‘Maar ja, net op dat moment kwam ik eraan, hè? Je moet echt eens iemand in huis halen, Rogier, iemand die ook wat op je let.’

         Er kwam iemand naast Gerben staan. Een man met een merkwaardig boswachtershoedje op. Hij stelde zich voor als een inspecteur van politie en toonde zijn legitimatie. ‘Meneer hier,’ en de politieman klopte Gerben langdurig op de schouder, ‘meneer
hier heeft u gered. Hij is een ware held.’

         ‘Het ging nog wel bijna fout,’ bekende Gerben en hij trok een sip gezicht. ‘Ik wilde die mafkees met een bierflesje een knal op zijn kop geven, maar mijn arm ging helemaal de andere kant op… Ik snap het ook niet… Sorry, Rogier. De tweede klap was trouwens wel raak, maar dat heb jij niet meer meegekregen, geloof ik.’

         ‘We vermoedden al heel lang dat de dokter zijn vrouw heeft vermoord,’ sprak de inspecteur van politie, ‘maar bewijs hebben we nooit kunnen vinden. Zelfs haar vrienden wisten niet beter dan dat ze in het buitenland zat.’

         ‘Een schurk is het,’ zei Gerben. ‘Kostte me twee flesjes bier…’

         Rogier voelde aan de bult op zijn hoofd.

         ‘Om ons te laten geloven dat hij zelf ook dacht dat ze zich had verstopt,’ ging de politieman verder, ‘liep hij elk jaar de Vierdaagse in tegengestelde richting, alsof hij haar zocht, want de Vierdaagse, die zou ze nooit overslaan. De laatste keer volgden we hem zelfs op de voet en ik moet eerlijk zeggen, we stonden op het punt hem te geloven.’

         Gerben nam van de grond een nieuw flesje bier en opende die. ‘Lust je er ook een, Rogier? Ik denk dat je er best een kunt gebruiken, denk je ook niet?’ En tot de politieman: ‘U dan wel?’

         De politieman nam opnieuw het woord. ‘Suvrijn heeft zojuist bekend dat hij zijn vrouw heeft omgebracht, nadat zij al hun vrienden en kennissen uitvoerig had verteld dat ze hem ging verlaten om in het buitenland te gaan wonen. We weten helaas nog niet waar het lichaam van deze vrouw zich bevindt, maar…’

            Rogier kwam overeind, voelde nog eens aan zijn hoofd en verzocht de heren zijn huis te verlaten. Daar op tafel lag een ferme stapel kranten en tijdschriften, oftewel, hij had nog werk te doen.

            ‘Echt geen biertje?’ vroeg Gerben.

            ‘Ik moet aan de slag,’ zei Rogier en hij vroeg nogmaals of hij alleen kon zijn.

            Na de nodige formaliteiten en het vertrek van zijn gasten propte Rogier alle kranten terug in een doos. De volgende ochtend, toen de pijn in zijn hoofd nagenoeg was geweken, bracht hij alles naar de dichtstbijzijnde papiercontainer.